Koninkrijksregering -Plasterk- nauwer betrokken bij de Isla dan zij zelf denkt?

A.  TITEL

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Venezuela tot instelling van een bilateraal rampenplan voor olieverontreiniging ter bescherming van de kustgebieden en het mariene milieu, met Aanhangsel;

Carácas, 21 februari 1995

B. TEKST1

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Venezuela tot instelling van een bilateraal rampenplan voor olieverontreiniging ter bescherming van de kustgebieden en het mariene milieu

Het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Venezuela,

in het kader van het Verdrag inzake de bescherming en ontwikkeling van het mariene milieu in het Caraïbisch gebied, ondertekend te Cartagena de Indias op 24 maart 1983 en het Protocol betreffende de samenwerking ter bestrijding van olieverontreiniging in het Caraïbisch gebied, ondertekend te Cartagena de Indias op 24 maart 1983,

zijn overeengekomen een Bilateraal Rampenplan (BRp) in te stellen ter bestrijding van verontreiniging van de kustgebieden en het mariene milieu door olielozingen, opdat een regeling wordt getroffen voor de procedures voor melding van ongevallen, de tactieken voor het bestrijden van zulke lozingen en de maatregelen ter vermindering van de uit zulke voorvallen voortvloeiende gevolgen van verontreiniging, en waarop de volgende bepalingen van toepassing zijn:

Algemene bepalingen

1. Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, geldt deze Overeenkomst voor de Nederlandse Antillen en Aruba. Wat de Nederlandse Antillen betreft, geldt dit BRp voor Bonaire en Curaçao. Aan Saba, St. Eustatius en St. Maarten kunnen op verzoek van de Regionale Bestrijdingscommissie van de Nederlandse Antillen adviezen worden verstrekt door de Regionale Bestrijdingscommissie van Venezuela.

2. In deze Overeenkomst wordt onder „Voorzitter van de Regionale Bestrijdingscommissie” verstaan degene die door elk der Overeenkomstsluitende Partijen is belast met de leiding bij de instelling van hun onderscheiden nationale rampenplannen olieverontreiniging.

3. De partijen ontwikkelen binnen hun onderscheiden gebieden een doeltreffend systeem waardoor zij in staat zijn olielozingen in de kustgebieden, het mariene milieu of de rivieren te voorkomen, het bestaan van dergelijke olievlekken op te sporen en elkaar onmiddellijk daarvan in kennis te stellen, de juiste maatregelen te nemen om de bedreiging die deze verontreiniging vormt, weg te nemen en de nadelige gevolgen voor het milieu, de volksgezondheid en het welzijn die uit die verontreiniging kunnen voortvloeien tot een minimum te beperken.

4. De partijen handelen gezamenlijk bij de bestrijding van olieverontreiniging wanneer de omvang en de omstandigheden van de ver-ontreiniging een gezamenlijk optreden rechtvaardigen. Per geval worden de vereiste maatregelen ter bestrijding van de verontreiniging overeengekomen door de Regionale Bestrijdingscommissies (RBc) die door de partijen zijn ingesteld en waarvan de taken en verantwoordelijkheden zijn vervat in Titel I. De partijen benoemen tevens tot „Coördinator ter plaatse” (Ctp) van het BRp personen die belast zijn met de coördinatie en leiding van de gezamenlijke bestrijding van de verontreiniging; en hun taken en verantwoordelijkheden zijn vermeld in Titel II. De aldus door de partijen benoemde personen zijn vermeld in Titel III.

5. Voor rapporten, melding van de verontreiniging, besluiten tot gezamenlijk optreden, beschrijving van de omstandigheden van het voorval en beëindiging van de bestrijdingsmaatregelen ingevolge het BRp worden de in het Aanhangsel beschreven formulieren gehanteerd.

6. De financiering van maatregelen ter bestrijding van olieverontreiniging binnen het kader van het BRp voor olieverontreiniging en het verhalen van de met een zodanige bestrijding gemoeide uitgaven, met inbegrip van het zich ontdoen van de verzamelde olie, geschieden volgens de procedures vervat in Titel V.

Deze Overeenkomst omvat geen betaling wegens milieuschade of aansprakelijkheid jegens derden, waarover later onderhandelingen kunnen worden gevoerd tussen de bevoegde autoriteiten van de partijen.

7. De partijen wisselen periodiek informatie en kennis uit betreffende technologie voor het voorkomen en bestrijden van olieverontreiniging en treffen regelingen voor gezamenlijke opleidings- en oefenprogramma’s met betrekking tot deze activiteiten.

8. Elke partij ziet er op toe dat er te allen tijde een juiste lijst van uitrusting ter bestrijding van olieverontreiniging voorhanden is. Elke bijgewerkte lijst wordt aan de andere partijen ter beschikking gesteld. Deze uitrusting dient in goede staat te worden gehouden en onmiddellijk beschikbaar te zijn.

9. De partijen ondernemen stappen om van de bevoegde autoriteiten de nodige inreis- en douanevergunningen te verkrijgen die vereist zijn voor het overbrengen van personeel en uitrusting, met inbegrip van militaire eenheden voor het vervoer van uitrusting, die zullen worden gebruikt bij de bestrijding van olieverontreiniging en het opruimen van olievlekken.

TITEL I

1. De Regionale Bestrijdingscommissie (RBc)

1.1 De partijen stellen Regionale Bestrijdingscommissies in en benoemen volledig gekwalificeerde personen tot lid van de RBc’s. De benoemde personen worden vermeld in Titel III en de partijen verplichten zich ertoe, elkander schriftelijk in kennis te stellen wanneer zich veranderingen in het lidmaatschap voordoen.

1.2 De Voorzitters van de RBc’s plegen onderling overleg en besluiten welke maatregelen moeten worden genomen zodra zij van een specifiek voorval van verontreiniging op de hoogte zijn gebracht. De besluiten zijn slechts bindend, indien daaromtrent overeenstemming tussen de betrokken Voorzitters bestaat. Wanneer er tussen de partijen geen overeenstemming bestaat met betrekking tot de inwerkingstelling van het BRp, treedt elke partij handelend op in de wateren onder zijn nationale rechtsmacht.

1.3 De Voorzitters van de onderscheiden RBc’s stellen zich met elkaar in verbinding en besluiten over de datum en plaats van de eerste bijeenkomst van de drie RBc’s. De RBc’s komen bijeen wanneer zulks nodig is. Deze bijeenkomsten kunnen periodiek worden belegd om voorstellen/strategieën te bespreken; ook kunnen bij besluit van de Voorzitters spoedzittingen worden belegd.

1.4 De RBc is de hoogste leidinggevende en uitvoerende instantie voor alle in BRp bedoelde besluiten en maatregelen en heeft de volgende taken en verantwoordelijkheden:

  • a. In stand houden van de communicatie-, meldings-en alarmverbindingen binnen de nationale rampenplannen op basis van de rapporten van de Ctp van het BRp, ten einde de Ctp op de hoogte te houden van de gezamenlijke besluiten inzake bestrijding en de beschikbare middelen om olieverontreiniging te bestrijden.
  • b. Uitoefenen van toezicht op de uitvoering van controles opdat zal worden verzekerd dat de inzet van mensen en uitrusting via de juiste kanalen geschiedt.
  • c. Evalueren van de door de Ctp genomen maatregelen, bekrachtigen van deze maatregelen indien nodig en doen van eventueel vereiste aanbevelingen.
  • d. Aanbevelen van noodzakelijke verbeteringen in het BRp door middel van voorstellen tot herziening van de bepalingen van de Titels.
  • e. In geval van een ernstig voorval van olieverontreiniging, nagaan van de mogelijke invloed van het voorval op het milieu en aanbevelen van de nodige maatregelen om de nadelige gevolgen van bedoeld voorval te beperken.
  • f. Coördineren van het zoeken naar en het verwerven en gebruiken van de eventueel benodigde extra middelen, die beschikbaar kunnen zijn in andere delen van de Nederlandse Antillen, Aruba en Venezuela of bij derden.
  • g. Verstrekken van officiële informatie aan de media.
  • h. Herzien en goedkeuren van het Technisch-operationele en financiële eindrapport over het voorval en toezenden daarvan aan de bevoegde autoriteiten.

1.5 Ingeval het BRp in werking wordt gesteld, is de partij die verzoekt om bijstand bij de bestrijding van olieverontreiniging in de wateren onder haar nationale rechtsmacht de „leidende partij”. In deze gevallen wordt de Ctp van die partij beschouwd als de „Coördinator ter plaatse van het Bilaterale Rampenplan (Ctp BRp)”.

1.6 Wanneer door een van de partijen een officieel verzoek om bijstand wordt gedaan, wordt over de omvang van de logistieke bijstand door de militaire instelling van de bijstand verlenende partijen besloten door de Voorzitter van de RBc van de leidende party, nadat hij machtiging daartoe heeft verkregen van de nationale autoriteiten, en wordt daarmede ingestemd door de Voorzitters van de RBc’s van de andere partijen.

1.7 De partijen bij deze Overeenkomst hebben het recht, indien zij zulks wensen, gebruik te maken van de diensten van de Clean Caribbean Cooperative of van andere bronnen van internationale bijstand zonder een beroep op elkaar te doen of het BRp in werking te stellen.

1.8 De verzoekende partij kan haar verzoek om bijstand te allen tijde intrekken.

TITEL II

2. De Coördinator ter plaatse (Ctp)

2.1 De partijen benoemen functionarissen die verantwoordelijk zijn voor de uitoefening van de deze Titel bedoelde taken in hun onderscheiden gebieden. De Ctp van de partij die verzoekt om bijstand ingevolge het BRp wordt beschouwd als de „Coördinator ter plaatse van het Bilaterale Rampenplan (Ctp BRp)” voor dat bepaalde voorval.

2.2 De Ctp heeft de onderstaande taken en verantwoordelijkheden:

  • a. coördineren van en bevel voeren over het optreden betreffende de bestrijdings- en opruimingswerkzaamheden in verband met het voorval.
  • b. Bepalen van de aard, de hoeveelheid en plaats van de olieverontreiniging, de richting en de vermoedelijke snelheid; van de beschikbare middelen en de middelen benodigd om de verontreiniging te bestrijden; verkrijgen van voldoende informatie om de vermoedelijke gevolgen voor de volksgezondheid, het welzijn en de natuurlijke rijkdommen met inbegrip van vis, andere fauna en hun habitat en andere gebieden die nadelig beïnvloed zouden kunnen worden te beoordelen.
  • c. Prioriteiten stellen en beslissen over het tijdstip waarop het BRp in werking dient te treden.
  • d. De Voorzitter van zijn RBc aanbevelen het BRp in werking te stellen.
  • e. Een gedetailleerd overzicht verstrekken van alle aspecten van het voorval, alle voorgestelde vervolgwerkzaamheden en tussentijdse rapporten uitbrengen aan zijn RBc.
  • f. Via de RBc verzoeken om officiële toestemming voor het gebruik van chemische oplosmiddelen ter bestrijding van de olieverontreiniging overeenkomstig het onderscheiden nationale beleid, zolang het gebruik daarvan:
    • i. het gevaar voor leven en volksgezondheid of het gevaar van brand voorkomt of aanmerkelijk vermindert;
    • ii. een bedreiging voor een groot deel van de bevolking of voor in de zee levende bedreigde dier- en plantesoorten afwendt of beperkt, of
    • iii. als de meest efficiënte methode voor het beperken van de nadelige gevolgen van olieverontreiniging wordt beschouwd.
  • g. Aan de RBc de beëindiging van de bestrijding van een bepaald voorval aanbevelen.
  • h. Het technisch-operationele en financiële eindrapport van de werkzaamheden opstellen en aanbevelingen voorleggen voor het voorkómen van toekomstige voorvallen in het licht van de opgedane ervaring. Dit rapport en deze aanbevelingen worden voorgelegd aan de RBc.

2.3 Indien bestrijdingsmaatregelen in meer dan een gebied vereist zijn, treden de Ctp’s van de betrokken partijen gezamenlijk op bij het vaststellen van de te nemen maatregelen, na goedkeuring van de RBc te hebben verkregen.

TITEL III

3. Samenstelling van de Regionale Bestrijdingscommissie (RBc)

3.1 De RBc in de Republiek Venezuela bestaat uit acht leden, te weten:

  • a. De Voorzitter van de RBc (Vertegenwoordiger van „Petróleos de Venezuela S.A.” (PDVSA)) b
  • b. De Ctp (Vertegenwoordiger van PDVSA)
  • c. Een vertegenwoordiger van het Ministerie van Energie en Mijnbouw
  • d. Een vertegenwoordiger van het Ministerie van Defensie e.
  • e. Een vertegenwoordiger van het Ministerie van Milieu en Hernieuwbare Natuurlijke Hulpbronnen
  • f. Een vertegenwoordiger van het Ministerie van Binnenlandse Zaken
  • g. Een vertegenwoordiger van het Ministerie van Verkeer en Verbindingen
  • h. Een vertegenwoordiger van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

3.2 De RBc van de Nederlandse Antillen bestaat uit tien leden, te weten:

  • a. De Voorzitter van de RBc (Voorzitter van de Nationale Commissie voor rampenbestrijding)b
  • b. Operationele Coördinator (Havenmeester Curaçao)
  • c. Havenmeester Bonaire
  • d. Een vertegenwoordiger van het Centraal Bureau voor Juridische en Algemene Zaken van de Nederlandse Antillen
  • e. Een vertegenwoordiger van de Scheepvaartinspectie van de Nederlandse Antillen
  • f. Een vertegenwoordiger van het Bureau Juridische Zaken van het Eilandgebied Curaçao
  • g. Een vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie van de Nederlandse Antillen.
  • h. Een vertegenwoordiger van de Refineria ISLA (Curaçao) S.A.
  • i. Een vertegenwoordiger van de Refineria di Korsou N.V.
  • j. Een vertegenwoordiger van het Bureau Buitenlandse Betrekkingen van de Nederlandse Antillen.

3.3 De RBc van Aruba bestaat uit zes leden, te weten:

  • a. De Voorzitter van de RBc (Voorzitter van de Nationale Commissie hulpverlening bij rampen)
  • b. De Ctp (Hoofd van de Centrale Dienst Brandweer)
  • c. Een vertegenwoordiger van het Ministerie van Economische Zaken
  • d. Een vertegenwoordiger van het Ministerie van Publieke Werken en Volksgezondheid
  • e. Een vertegenwoordiger van het Ministerie van Vervoer en Communicatie
  • f. Een vertegenwoordiger van het Ministerie van Justitie.

TITEL IV

4. Rapporten en verbindingen

4.1 Kennisgevingsprocedure

De Voorzitter van de RBc stelt zijn ambtgenoten per telefoon, later bevestigd per telex of telefax, ervan in kennis dat zich een voorval van olieverontreiniging heeft voorgedaan, dat de wateren onder zijn nationale rechtsmacht of kustgebieden van de andere partijen raakt of bedreigt. Het Formulier voor waarschuwing bij olieverontreiniging in bijgevoegd Aanhangsel is het hiervoor voorgeschreven formulier.

4.2 Voorstel voor gezamenlijke bestrijdingsmaatregelen

Aankondiging dat een gezamenlijk optreden nodig kan zijn is verplicht, zelfs wanneer de noodzaak voor zo’n optreden zich niet blijkt voor te doen. Deze aankondiging behoeft geen aanleiding tot een gezamenlijk optreden te geven, maar vestigt de aandacht van de partijen op de mogelijkheid dat dit nodig kan zijn.

4.3 Aanvang van gezamenlijke bestrijdingsmaatregelen

Het verzoek om gezamenlijke bestrijdingsmaatregelen door de Voorzitters van de RBc’s wordt gedaan op het Formulier voor Verzoek om gezamenlijke bestrijding, beschreven in het bijgevoegde Aanhangsel.

4.4 Tussentijds rapport

Informatie betreffende het verloop van de op de plaats van het voorval van verontreiniging genomen maatregelen die een gezamenlijke bestrijding zouden kunnen rechtvaardigen, is onmisbaar voor een doeltreffend beheer en een bevredigend resultaat van een gezamenlijk optreden.

Deze informatie dient door de Voorzitter van de RBc te worden toegezonden aan zijn ambtgenoten met gebruikmaking van het Formulier voor tussentijds rapport, beschreven in het bijgevoegde Aanhangsel. Rapporten inzake de situatie dienen te worden opgesteld wanneer nodig ten einde een volledige en actuele beschrijving te geven van het probleem, van de genomen maatregelen, vermoedelijke problemen en het vereiste optreden.

4.5 Verzoeken om bijstand

Verzoeken om bijstand ingevolge het BRp bij de bestrijding van olieverontreiniging en de daaropvolgende opruimingswerkzaamheden worden gedaan op het Formulier voor verzoek om gezamenlijke bestrijding zoals beschreven in het bijgevoegde Aanhangsel.

4.6 Beëindiging

4.6.1 Een voorstel van een betrokken RBc’s tot beëindiging van de gezamenlijke bestrijdingsmaatregelen met betrekking tot een bepaald voorval wordt gedaan op het Formulier voor beëindiging van gezamenlijk optreden zoals beschreven in het bijgevoegde Aanhangsel. Een besluit tot beëindiging van de gezamenlijke bestrijdingsmaatregelen wordt genomen door de Voorzitters van de RBc’s na onderling overleg. Van deze beëindiging wordt kennisgeving gedaan aan de bevoegde autoriteiten.

4.7 Rapporten inzake het voorval

4.7.1 Rapporten van de Ctp aan de RBc, bedoeld in Titel II, paragraaf 2.2, letters e en h dienen te omvatten:

  • a. Een beschrijving van de oorzaak en de aangetroffen situatie.
  • b. De begrenzing van het getroffen gebied, met een beschrijving van de omvang van de olieverontreiniging en een aanduiding van de zwaar verontreinigde gebieden. Deze kunnen worden aangegeven op een kaart of diagram met bijgevoegde foto’s.
  • c. Een beknopt relaas van de gebeurtenissen, met inbegrip van een beschrijving van de in de verschillende gebieden verrichte werkzaamheden en gehanteerde technieken, gelet op de omstandigheden van het voorval.
  • d. Analytisch of ander bewijsmateriaal dat een verband legt tussen de verontreiniging en degene die zich daaraan heeft schuldig gemaakt of die verondersteld wordt verantwoordelijk te zijn, bijvoorbeeld door gebruik te maken van een chemische analyse, het verkrijgen van relevante informatie omtrent de wind(richting), het waarnemen van de beweging van drijvende olie.
  • e. De organisatie van de bestrijdingsmaatregelen en de daarbij betrokken hulpmiddelen.
  • f. De doeltreffendheid van de bestrijding en de opruimingswerkzaamheden door:

– de verontreiniger,

– plaatselijke autoriteiten, en

– andere instanties.

  • g. Opmerkingen betreffende het gebruik en de doelmatigheid van bij de bestrijdingsmaatregelen gebruikte bijzondere uitrusting.
  • h. Ondervonden speciale problemen.
  • i. Aanbevelingen inzake:

– De ter vermijding van herhaling te nemen maatregelen,

– Verbeteringen van de bestrijdingsmaatregelen, en

– Wijzigingen in het BRp.

  • j. Financiële informatie

1. Data waarop de werkzaamheden waren voltooid (dagelijkse en wekelijkse kosten).

2. Arbeidskosten (aantal en categorie medewerkers, loonkosten, gewerkte uren/dagen, totale kosten).

3. Kosten van gebruikte materialen en uitrusting (oliekerende schermen, olie-afzuigapparatuur, chemische oplosmiddelen). Totale verliezen of reparatie/herstelkosten moeten worden aangegeven.

4. Vervoerskosten (aantal en type van gebruikte vervoermiddelen, aantal uren/dagen gebruik, kosten van huur of aankoop, totale kosten).

5. Kosten van het zich ontdoen van de verzamelde olie(houdende stoffen).

6. Eventuele winst uit de verkoop van verzamelde olie(houdende stoffen).

4.8 Aan opruimingswerkzaamheden verbonden kosten voor vervanging en reparatie

    • i. Omvang van schade aan goederen.
    • ii. Beschrijving van het verloren gegane of beschadigde voorwerp dat moet worden vervangen of gerepareerd, met inbegrip van een beschrijving van de toestand ervan toen het door de verontreiniging werd beschadigd. De vervangings- of reparatiekosten moeten worden aangegeven.
    • iii. ouderdom van het te vervangen voorwerp.
    • iv. Arbeidskosten.

4.9 Met de opruimingskosten samenhangende economische verliezen

    • i. Aard van de verliezen en bewijs dat het verlies is ontstaan ten gevolge van het voorval.
    • ii. Vergelijkende cijfers van inkomsten in voorgaande tijdvakken en in het tijdvak waarin de schade werd geleden.
    • iii. Methode voor de berekening van het verlies.

4.10 Indiening van eisen tot schadevergoeding

Degene die ingevolge de paragrafen 4.8 en 4.9 hierboven een eis tot schadevergoeding indient, dient een vordering in te dienen bij de Voorzitter van de RBc van de partij waar het voorval van verontreiniging zich heeft voorgedaan. Elke vordering moet worden gestaafd door bewijsmateriaal dat de berekening van de omvang van de geleden schade vergemakkelijkt. In gevallen waarin inkomsten worden ontvangen uit de verkoop van verzamelde olie(houdende stoffen), worden deze inkomsten evenwel op het gevorderde bedrag in mindering gebracht.

TITEL V

5. Financiële regelingen

5.1 De partijen stellen alles in het werk om aan de desbetreffende RBc voldoende gelden ter beschikking te stellen om de kosten van zowel de bestrijding van de olieverontreiniging als de opruimingswerkzaamheden te kunnen dekken.

5.2 Ingeval zich olieverontreiniging voordoet, stelt de Voorzitter van de RBc van elke partij een overzicht op waarin een uitvoerige verantwoording van alle bij de bestrijding en opruiming van de olievlek gemaakte kosten wordt gegeven, opdat de kosten op een later tijdstip op de verontreiniger(s) kunnen worden verhaald. De definitieve afrekening van eventueel gemaakte kosten en/of het niet beslechten van een geschil dat kan rijzen met betrekking tot de toedeling van de verantwoordelijkheid voor de olieverontreiniging mogen geen belemmering vormen voor redelijke bestrijdings- en opruimingswerkzaamheden.

5.3 Wanneer er een officieel verzoek om bijstand wordt gedaan, vergoedt de verzoekende partij de partij die bijstand verleent of de partijen die bijstand verlenen de kosten van zijn/hun optreden. Wanneer de verzoekende partij het verzoek intrekt, worden de door de bijstand verlenende partij of de bijstand verlenende partijen reeds gemaakte kosten of aangegane verplichtingen door de verzoekende partij vergoed. Indien een partij op eigen initiatief tot optreden is overgegaan, draagt deze partij de kosten daarvan. Deze beginselen zijn van toepassing tenzij de betrokken partijen in een bepaald geval anders overeenkomen. Indien de partij die bijstand verleent of de partijen die bijstand verlenen, besluit of besluiten de kosten van de bijstand te dragen, wordt de verzoekende partij vooraf hiervan in kennis gesteld. In dit geval stelt de partij die bijstand verleent of de partijen die bijstand verlenen de verzoekende partij in kennis van de bijzonderheden van de bijstand die zij zal verlenen of die zij zullen verlenen.

5.4 Aan het einde van de opruimingswerkzaamheden wordt een technisch-operationeel en financieel rapport opgesteld door de Voorzitter van de RBc die verantwoordelijk is voor de bestrijdings- en opruimingswerkzaamheden. Dit rapport vermeldt alle kosten zoals bepaald in Titel IV.

5.5 De Voorzitter van de RBc die verantwoordelijk is voor de bestrijdings-en/of opruimingswerkzaamheden zendt het in paragraaf 5.4 bedoelde rapport toe aan de Voorzitter van de RBc van de partij waar de olieverontreiniging is ontstaan. Laatstgenoemde is bevoegd tot terugvordering van de desbetreffende betalingen van de verontreiniger(s) binnen een redelijke tijd en maakt deze, indien van toepassing, over aan de Voorzitter van de andere RBc’s.

5.6 In gevallen waarin de olieverontreiniging afkomstig is uit een bron buiten de wateren onder nationale rechtsmacht of de grenzen van een van de partijen, gaat elke partij afzonderlijk over tot het verhalen van zijn eigen kosten op de verontreiniger(s). De bepalingen van de paragrafen 5.4 en 5.5 zijn echter van toepassing als de ene partij kosten maakt wanneer zij de andere partij bijstaat bij de bestrijding en opruiming van een olielozing.

5.7 De bepalingen van deze Overeenkomst mogen niet zo worden uitgelegd dat daardoor op enigerlei wijze de rechten van de partijen worden aangetast om de kosten van optreden om verontreiniging of de dreiging van verontreiniging tegen te gaan, op derden te verhalen ingevolge andere toepasselijke bepalingen en regels van het nationale en het internationale recht.

TITEL VI

6. Slotbepalingen

6.1 Elke Overeenkomstsluitende Partij stelt de andere Overeenkomstsluitende Partij ervan in kennis dat is voldaan aan de in haar land vereiste formaliteiten voor de goedkeuring van deze Overeenkomst, die in werking treedt op de datum van ontvangst van de laatste kennisgeving. Deze Overeenkomst blijft van kracht voor een tijdvak van vijf (5) jaar. Zij blijft na genoemd tijdvak van kracht tenzij een der Partijen de andere Partij ten minste zes kalendermaanden van tevoren schriftelijk in kennis stelt van beëindiging.

6.2 Niettegenstaande de bovenstaande bepalingen is elke Partij gerechtigd door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de andere Partij deze Overeenkomst onmiddellijk te beëindigen voor het einde van het tijdvak van vijf jaar indien zich te eniger tijd omstandigheden voordoen die een aanmerkelijke belemmering vormen voor de verlening van diensten ingevolge genoemd BRp, waardoor het BRp nutteloos wordt.

6.3 De twijfels en geschillen die mochten ontstaan bij de toepassing of uitlegging van deze Overeenkomst zullen langs diplomatieke weg worden opgelost.

GETEKEND te Carácas, op de eenentwinigste dag van februari negentienhonderdvijfennegentig, in zes (6) exemplaren, twee (2) in de Engelse taal, twee (2) in de Spaanse taal en twee (2) in de Nederlandse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden

(w.g.) M. POURIER

Miguel Pourier

Minister-President van de Nederlandse Antillen

Voor de Republiek Venezuela

(w.g.) M. A. BURELLI RIVAS

Miguel Angel Burelli Rivas

Minister van Buitenlandse Zaken

Aanhangsel

Lijst van formulieren

1. Formulier voor waarschuwing bij olieverontreiniging

2. Formulier voor tussentijds rapport

3. Formulier voor verzoek om gezamenlijke bestrijding

4. Formulier voor beëindiging van gezamenlijk optreden


1. Formulier voor waarschuwing bij olieverontreiniging

Nummer:

Land

Telexnummer

Telefaxnummer

Venezuela

Telexnummer VC 91211

Telefaxnummer

Datum:

Tijdstip:

Van:  voorzitter van RBc (partij)

Aan: voorzitter van RBc (andere partij)

Betreft: waarschuwing betreffende een mogelijk schadelijke lozing

1. Geschatte datum en tijdstip van begin voorval

2. Geografische positie

3. Voorval – bron en oorzaak van olieverontreiniging

4. Kenmerken en omvang van olieverontreiniging

5. Windrichting en -snelheid

6. Stroom en/of getij

7. Toestand van de zee en zicht

8. Richting waarin olieverontreiniging drijft

9. Feitelijke situatie en verwachtingen

10. Identiteit waarnemer en schepen ter plaatse

11. Genomen maatregelen

12. Foto’s of monsters

13. Namen van andere in kennis gestelde staten

14. Andere belangrijke relevante gegevens omtrent het voorval

15. Verzoek om bevestiging van ontvangst


2. Formulier voor tussentijds rapport

Datum:

Tijdstip:

Van: voorzitter van de regionale bestrijdingscommissie (partij)

Aan: voorzitter van de regionale bestrijdingscommissie (andere partij)

Tekst

Betreft: tussentijds rapport inzake voorval

1. Situatie

2. Genomen maatregelen

3. Overwogen maatregelen

4. Aanbevelingen


3. Formulier voor verzoek om gezamenlijke bestrijding

Nummer:

Datum:

Tijdstip:

Van: voorzitter van RBc (partij)

Aan: voorzitter van RBc (andere partij)

Betreft: verzoek om gezamenlijke bestrijding van een voorval van lozing

1. Geschatte datum en tijdstip van begin voorval

2. Geografische positie

3. Voorval – bron en oorzaak van olieverontreiniging

4. Kenmerken en omvang van olieverontreiniging

5. Windrichting en -snelheid (laatste gegevens)

6. Stroom en/of getij (laatste gegevens)

7. Toestand van de zee en zicht (laatste gegevens)

8. Richting waarin olieverontreiniging drijft

9. Feitelijke situatie en verwachtingen

10. Identiteit waarnemer en schepen ter plaatse

11. Genomen maatregelen

12. Foto’s of monsters

13. Verzoek om bijstand (nader omschreven)

14. Kosten

15. Voor aankomst getroffen regelingen

16. Vorm en omvang van de bijstand (nader omschreven)

17. Namen van andere in kennis gestelde en/of om bijstand verzochte landen

18. Wisseling van bevel

19. Uitwisseling van informatie

20. Andere belangrijke relevante gegevens omtrent het voorval

21. Verzoek om bevestiging van ontvangst van de melding

22. Naam van de Ctp van het BRp

23. Regionaal controle- en of verbindingscentrum (indien verschillend)

24. Adres en telefoonnummers van deze centra

25. Verzoek om bevestiging


4. Formulier voor beëindiging van gezamenlijk optreden

Datum:

Tijdstip:

Van: voorzitter van de regionale bestrijdingscommissie (partij)

Aan: voorzitter van de regionale bestrijdingscommissie (andere partij)

Betreft: beëindiging van gezamenlijke bestrijdingsmaatregelen

Tekst

Voorval van verontreiniging (omschrijving van het ongeval)

Bilateraal rampenplan voor olieverontreiniging:

Geëindigd op: (Tijdstip/Datum).


Agreement between the Kingdom of the Netherlands and the Republic of Venezuela establishing a bilateral oil spill contingency plan to protect the coastal and marine environment

The Kingdom of the Netherlands and The Republic of Venezuela,

within the framework of the Convention for the Protection and Development of the Marine Environment of the Greater Caribbean Region, signed in Cartagena de Indias on March 24th, 1983, and the Protocol concerning Cooperation in combating Oil Spill in the Wider Caribbean Region, signed in Cartagena de Indias on March 24th, 1983,

have agreed to establish a Bilateral Contingency Plan (BCP) against coastal and marine environmental pollution by oil spills in order to settle the notification procedures of any incident, tactics for responding to such spillages and measures for mitigating the effects of pollution derived from such incidents, and which shall be governed by the following clauses:

General provisions

1. As regards to the Kingdom of the Netherlands, this agreement shall be applicable to the Netherlands Antilles and Aruba. As regards to the Netherlands Antilles the BCP plan shall be applicable to Bonaire and Curacao. For the islands of Saba, St. Eustatius and St. Maarten, advisory services may be rendered by the Regional Response Committee of  Venezuela on the request of the Regional Response Committee of the Netherlands Antilles.

2. In this Agreement “President of the Regional Response Committee” means the person who is placed in charge of the establisment of its respective National Oil Spill Contingency Plans.

3. The parties shall develop operative systems within their respective areas which shall allow them to prevent the occurrence of oil spills in coastal, marine or fluvial environments, to detect and to notify each other immediately of the existence of such spills, to implement the proper course of action to eliminate the threat that they pose and to reduce to a minimum the adverse effect on the environment, health and public welfare which may result from such spills.

4. The parties shall act jointly in responding to oil spills when the magnitude and condition of such spills warrant joint action. In each case the required course of action for responding to spills shall be agreed upon by the Regional Response Committees (RRC), appointed by the parties, whose functions and responsibilities are set out in Section I. The parties shall likewise appoint as the “On-Scene Coordinator” (OSC) of the BCP, persons who shall be in charge of coordinating and directing the joint spill response action and whose functions and responsibilities are listed in Section II. The persons so appointed by the parties are listed in Section III.

5. Reports and notification of the spill, joint action decisions, the circumstances of the incident and the termination of the response action under the BCP, shall be presented in the relevant forms described in the Annex.

6. The funding for actions taken in response to an oil spill within the scope of the BCP and the recovery of the expenses incurred in such response including the final disposal of the recovered oil shall follow the procedures set out in Section V.

The present Agreement does not include any payment for ecological damages or third party liabilities which may be subject to subsequent negotiations between the competent authorities of the parties.

7. The parties shall periodically exchange information and knowledge relating to the technology of preventing and responding to oil spills, as well as arranging for joint training and exercise programmes relating to these activities.

8. Each party shall ensure that at all times there is a correct list of oil pollution abatement equipment. Each update of the list will be made available to the other parties. This equipment shall be maintained in good condition and readily available.

9. The parties shall take steps to obtain from the relevant authorities the necessary immigration and customs permits required for the movement of personnel and equipment, including military units for the transportation of equipment to be used in the response to and cleaning up of oil spills.

SECTION I

1. Regional Response Committee (RRC)

1.1. The parties shall set up Regional Response Committees and shall appoint fully qualified persons as members of the RRC’s. The appointed persons shall be named in Section III and the parties shall undertake to notify each other in writing of changes in membership as they arise.

1.2. The Presidents of the RRC’s shall consult one another and decide upon what action is to be taken once they have been informed about a specific oil pollution incident. The agreement of the Presidents involved is required for decisions to be binding. Where there is any disagreement between the parties in respect of the activation of the BCP, the parties shall act within their waters under national jurisdiction.

1.3. The Presidents of the three RRC’s shall establish communication and decide on the date and place of the first meeting of the three RRC’s. The RRC’s shall meet whenever it is necessary to do so. Such meetings may be held periodically to discuss proposals / strategies as well as emergency meetings depending on the Presidents’ decision.

1.4. The RRC shall be the highest managerial and operational authority for all decisions and actions referred to in the BCP and shall have the following functions and responsibilities:

  • a. Maintain established communication, notification and alert channels within the National Contingency Plans based on the reports received from the OSC, of the BCP, and to keep the OSC informed of the joint response decisions and the resources available for responding to spills.
  • b. Oversee the implementation of controls which will ensure that the mobilization of manpower and equipment is made through proper channels.
  • c. Evaluate the measures taken by the OSC, ratify the same where necessary and make recommendations as may be required.
  • d. Recommend necessary improvements to the BCP by means of proposals to revise the provisions of the Sections.
  • e. In the event of a major oil pollution incident, identify the possible impact of the incident on the environment and recommend the action needed to reduce the adverse effects of the said incident.
  • f. To coordinate the search, procurement and use of such additional resources as may be necessary and which may be available in other parts of the Netherlands Antilles, Aruba, Venezuela or third parties.
  • g. Provide official information to the media.
  • h. Revise and approve the final Technical-Operational and Financial Report of the incident, and transmit it to the relevant authorities.

1.5 In the event that the BCP is activated, the party which requests assistance for responding to a spill in its waters under national jurisdiction shall be the “Lead Party”. In such instances, the OSC of that party shall be deemed the Bilateral Contingency plan On-Scene Coordinator (BCP OSC)

1.6 When a formal request for assistance is made by one of the parties, the level of assistance in logistics by the military institution of the assisting party or parties shall be decided upon by the President of the RRC of the Lead Party, after obtaining authorization from the national authorities, and agreed to by the Presidents of the RRC’s of the other parties.

1.7 The parties shall have the right to obtain, if they so desire, the services of the Clean Caribbean Cooperative or other source of international assistance without calling upon each other or activating the BCP.

1.8 The requesting party may cancel its request for assistance at any time.

SECTION II

2. On-Scene Coordinator (OSC)

2.1. The parties shall appoint persons who shall be responsible for exercising in their respective areas the functions referred to in the following Article. The OSC of the party requesting assistance under the BCP shall be deemed the“Bilateral Contingency Plan On-Scene Coordinator” (BCP-OSC) for that particular incident.

2.2. The OSC shall have the following functions and responsibilities:

  • a. Coordinate and command the actions relative to the response and clean-up operations associated with the incident.
  • b. Determine the nature, quantity and location of the oil pollutant, its direction and probable speed; the available resources and those needed to respond to it, obtain sufficient information to assess the likely impact on health, public welfare and natural resources including fish, other fauna and their habitat and other areas which could be adversely affected.
  • c. Determine priorities and decide the time when the BCP should be put into operation.
  • d. Recommend to the President of his RRC that the BCP be activated.
  • e. Furnish a detailed account of all aspects of the incident, all proposed follow-up operations and subsequent progress reports to his RRC.
  • f. Request through the RRC official authorization for the use of dispersants in accordance with respective national policy, so long as their use:
    • i. Prevents or substantially reduces the risk to life and human health or the risk of fire;
    • ii. Prevents or reduces a threat to a large section of the population or to an endangered species of marine life, or
    • iii. Is considered the most efficient method of reducing the adverse effects of a spill.
  • g. Recommend to the RRC the termination of response actions for each particular incident.
  • h. Prepare the final Technical-Operational and Financial Report of the exercise and submit recommendations for the prevention of future incidents in the light of past experience. The aforementioned Report and recommendations shall be submitted to the RRC.

2.3. If response action is required in more than one area, the OSC’s from the parties involved shall act jointly to establish the measures to be adopted having obtained the approval of the RRC’s.

SECTION III

3. Composition of RRC

3.1. The RRC in the Republic of Venezuela shall consist of eight members, as follows:

  • a. President of the RRC (Petróleos de Venezuela (PDVSA) Representative).
  • b. OSC (PDVSA Representative).
  • c. A representative of the Ministry of Energy and Mines.
  • d. A representative of the Ministry of Defense.
  • e. A representative of the Ministry of the Environment and Renewable Natural Resources.
  • f. A representative of the Ministry of Internal Affairs.
  • g. A representative of the Ministry of Transport and Communications.
  • h.  A representative of the Ministry of Foreign Affairs.

3.2. The RRC of the Netherlands Antilles shall consist of ten members, as follows:

  • a. President of the RRC (Director of the National Oil Spill Contingency Plan).
  • b. OSC (Harbour Master Curacao).
  • c. Harbour Master Bonaire.
  • d. A representative of the Central Legal Office of the Netherlands Antilles.
  • e. A representative of the Shipping Inspection of the Netherlands Antilles.
  • f. A representative of the Legal Office of the Island Territory of Curacao.
  • g. A representative of the Public Prosecutor of the Netherlands Antilles.
  • h.  A representative of the Refineria ISLA (Curazao) S.A.
  • i. A representative of the Refineria di Korsou, N.V.
  • j. A representative of the Foreign Relations Office of the Netherlands Antilles.

3.3 The RRC of Aruba shall consist of six members, as follows:

  • a. President of the RRC (The President of the National Disaster Relief Committee).
  • b. OSC (Head of the Fire Fighting Department Services).
  • c. A representative of the Ministry of Economic Affairs.
  • d. A representative of the Ministry of Public Works and Public Health.
  • e. A representative of the Ministry of Transport and Communications.
  • f. A representative of the Ministry of Justice.

SECTION IV

4. Reports and Communications

4.1. Notification Procedure.

The President of the RRC shall inform his counterparts by telephone and shall confirm later by telex or telefax, the existence of any oil polluting incident which affects or threatens its waters under national jurisdiction, or the coastlines of the other parties. The Oil Pollution Warning Form as described in the Annex shall be the prescribed form.

4.2. Proposal for Joint Response Action.

Prior notification that joint action may be required shall be mandatory even though the need for such action may not arise. Such notification need not give rise to a joint action but shall alert the parties of the possibility that joint action may be required.

4.3. Commencement of Joint Response Action.

The request for a joint response action by the Presidents of the RRC’s shall be drawn up on the Request for Joint Response Form described in the attached Annex.

4.4. Progress Report.

Information on the progress of action taken on the location of the polluting incident which may justify a joint response is essential for efficient administration and satisfactory outcome of a joint response action.

This information should be sent by the President of the RRC to his counterparts, using the Progress Report Form described in the Annex. Reports on the situation should be drawn up as necessary with the objective of providing a full and up-to-date description of the problem and of the measures taken, likely problems, and action required.

4.5. Requests for Assistance.

Any requests for assistance under the BCP in responding to an oil spill and subsequent clean-up operations shall be made on the Request for Joint Response Form as described in the Annex.

4.6. Termination.

4.6.1. A proposal by any of the RRC’s involved to terminate a joint response action with respect to a particular incident shall be made on the Termination of Joint Action Form as described in the Annex. A decision to terminate a joint response action shall be made by the Presidents of the RRC’s after joint consultation. Notice of such termination shall be given to the relevant authorities.

4.7. Reports on the Incident.

4.7.1. Reports from the OSC to the RRC, referred to in Clauses “e” and“h” in paragraph 2.2. of Section II, shall contain the following:

  • a. Description of the cause and the initial situation.
  • b. Delineation of the affected area describing the extent of the pollution and identifying those areas which were heavily polluted. This can be illustrated on a map or diagram with photographs attached.
  • c. A brief account of the events, including a description of the work done in different areas and techniques employed having regard to the circumstances surrounding the incident.
  • d. Analytical or other evidence which links pollution with the guilty party or the party presumed responsible, for example, by using chemical analysis, obtaining relevant information on the wind, observing the movement of floating oil.
  • e. Organization of the response action and the resources involved.
  • f. Effectiveness of the response and clean-up operations undertaken by:

– The polluter,

– Local authorities, and

– Other entities.

  • g. Remarks relating to the use and efficiency of any special equipment employed in the response action.
  • h.  Special problems encountered.
  • i. Recommendations on:

– The measures to avoid a recurrence,

– Improvements to the response action, and – Changes in the BCP.

  • j. Financial Information.

1. Dates on which work was completed (daily and weekly costs).

2. Labor costs (number and category of workers, payments for hire, hours/days worked, total expenditure).

3. Cost of materials and equipment used (booms, skimmers, dispersants). Total loss or repair/restoration costs to be specified.

4. Transportation costs (number and type of vehicles used, number of hours/days operated, rental or purchase costs, total cost).

5. Cost of disposal of the recovered oil materials.

6. Profits realized if any, from the sale of recovered oil materials.

4.8. Replacement and Repair Costs Associated with Clean-up Operations.

    • i. Extent of property damage.
    • ii. Description of the lost or damaged article that must be replaced or repaired including a description of its condition at the time it was damaged by the spills. Replacement or repair costs to be specified.
    • iii. Age of the article to be replaced.
    • iv. Labor costs.

4.9. Economic Loss Associated with Clean-up Operations.

    • i. Nature of the loss and evidence that the loss occurred as a result of the incident.
    • ii. Comparative figures of earnings in previous periods and for the period in which damage was suffered.
    • iii. Method of calculating the loss.

4.10. Submission of Claims.

A person claiming redress under paragraph 4.8. and 4.9. above shall submit a claim to the President of the RRC of the party where the pollution incident occurred. Each claim must be supported by documentary evidence which shall facilitate the calculation of the amount of damage suffered. In case where income is received from the sale of recovered oil however, such income shall be deducted from the amount claimed.

SECTION V

5. Financial Considerations

5.1. The parties shall use their best efforts to make available to the RRC sufficient funds to cover expenses incurred both in responding to the oil spill and in the clean-up operations.

5.2. In the event that an oil spill occurs, the President of the RRC of each party shall set up a scheme whereby a detailed account of all costs incurred in responding to and cleaning-up of the oil spill shall be documented in order that expenses could be recovered at a later date from the polluter(s). The final recovery of any expenses incurred and/or the non-settlement of any dispute which may arise as to the apportionment of responsibility for the oil spill shall not interfere with any reasonable response and clean up operations.

5.3 When a formal request for assistance is made, the requesting party shall reimburse the assisting party or parties the costs of its or their action. On cancellation of the request by the requesting party the costs already incurred or committed by the assisting party or parties shall be reimbursed by the requesting party. If the action was taken by a party on its own initiative, this party shall bear the costs of its action. These principles shall apply unless the parties concerned otherwise agree in any individual case. If the assisting party or parties decide to bear the costs of assistance, the requesting party shall be informed of this in advance. In this case the assisting party or parties shall inform the requesting party of the particularities of the assistance it or they will give.

5.4 At the end of the clean-up operations, a Technical-Operational and Financial Report shall be prepared by the President of the RRC responsible for the response and clean-up operations. Such report shall include all costs as stipulated in Section IV.

5.5 The President of the RRC responsible for the response and/or clean-up operations shall transmit the report referred to in paragraph 5.4 to the President of the RRC of the party where the oil spill originated. The latter shall be the person authorized to collect the relevant payments from the polluter(s) within a reasonable time and remit as appropriate to the Presidents of the other RRC’s.

5.6 In instances where the oil spill originates from a source outside the waters under national jurisdiction or borders of any of the parties, each party shall proceed individually to recoup its own expenses from the polluter(s).

However the provisions of paragraph 5.4 and 5.5 shall apply where one party incurs expenses when it assists another party in responding to and cleaning up of an oil spill.

5.7 The provisions of this Agreement shall not in any way prejudice the rights of parties to recover from third parties the costs of actions to deal with pollution or the threat of pollution under other applicable provisions and rules of national and international law.

SECTION VI

6. Final Provisions

6.1 The Contracting Parties shall notify each other the completion of their respective domestic procedure for the approval of the Agreement, which shall enter into force on the date of receipt of the last notification. The present Agreement shall be in force for a period of five (5) years. It shall continue to be in force after the said period, unless terminated by either Party giving to the other at least six calendar months’ notice in writing.

6.2 Notwithstanding the foregoing, either Party shall be entitled by notice in writing to the other Party forthwith to terminate this Agreement before the end of the five year period if at any time circumstances arise which cause substantial interference with the performance of services under the said BCP, thereby rendering the BCP ineffective.

6.3 Doubts and disputes that may arise in the application or interpretation of this Agreement shall be set up by the Parties through the diplomatic channels.

SIGNED in Caracas, the twenty first day of february in the Year One Thousand Nine Hundred and Ninety Five, in six (6) copies, two (2) in the English language, two (2) in the Spanish language and two (2) in the Netherlands language, all texts being equally authentic.

For the Kingdom of the Netherlands

(sd.) M. POURIER

Miguel Pourier

Minister President of the

Netherland Antilles

For the Republic of Venezuela

(sd.) M. A. BURELLI RIVAS

Miguel Angel Burelli Rivas

Minister of Foreign Relations


Annex

Schedules

1. The Oil Spill Warning Form.

2. The Progress Report Form.

3. Request for Joint Response Form.

4. Termination of Joint Action Form.


1. Oil spill warning form

Official number:

Country

Telex number

Telefax number

Venezuela

Telex number vc 91211

Telefax number

Date:

Time:

From:  President of RRC (party)

To:  President of RRC (other party)

subject:  warning about a potentially harmful oil spill.

1. Estimated Date and Time of Incident Start.

2. Geographical Position.

3. Incident-Source and Cause of Oil Spill.

4. Characteristics and size of the Oil Spill.

5. Wind Direction and Speed.

6. Current and/or Tide.

7. Sea State and Visibility.

8. Drift of Oil Spill.

9. Factual Situation and Forecast.

10. Identity of Observer and Ships on Scene.

11. Actions Taken.

12. Photographs or Samples.

13. Names of Other States Informed.

14. Any Other Important Relevant Details About the Incident.

15. Request Acknowledgment.

2. Progress report form

Date:

Time:

From:  President of the Regional Response Committee (party)

To:  President of the Regional Response Committee (other party)

Text

Subject: Progress report of incident

1. Situation.

2. Action Taken.

3. Future Actions.

4. Recommendations.


3. Request for joint response

Official number:

Date:

Time:

From:  President of RRC (party)

To:  President of RRC (other party)

Subject:  Request for joint response to an oil spill incident

1. Estimated Date and Time of Incident Start.

2. Geographical Position.

3. Incident-Source and Cause of Oil Spill.

4. Characteristics and Size of Oil Spill.

5. Updated Wind Direction and Speed.

6. Updated Current and/or Tide.

7. Updated Sea State and Visibility.

8. Drift of Oil Spill.

9. Factual Situation and Forecast.

10. Identity of Observer and Ships on Scene.

11. Actions Taken.

12. Photographs or Samples.

13. Request for Assistance (Specified).

14. Cost.

15. Pre-Arrangements for the Delivery.

16. Assistance to Where and How and Level (Specified).

17. Names of Other States Informed and/or Requested.

18. Change of Command.

19. Exchange of Information.

20. Any other Important Relevant Details About Incident.

21. Request Acknowledgment of Message.

22. Name of the OSC-BCP.

23. Regional Operating and/or Communication Center (if Different).

24. Locations of Centers and Telephone Numbers.

25. Request Acknowledgment.

4. Termination of joint action form

Date:

Time:

From:  President of the Regional Response Committee (party)

To: President of the Regional Response Committee (other party)

Subject: Termination of joint response action

Text

Contaminating Incident (Identification of the Accident)

Bilateral oil spill contingency plan:

Finished at: (Time/Date).

D. PARLEMENT

De Overeenkomst behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring der Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan de Overeenkomst kan worden gebonden.

G. INWERKINGTREDING

De bepalingen van de Overeenkomst zullen ingevolge Titel VI, eerste lid, in werking treden op de datum van ontvangst van de laatste der kennisgevingen van de Overeenkomstsluitende Partijen aan elkaar dat aan de in hun land vereiste formaliteiten voor de goedkeuring van de Overeenkomst is voldaan.

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, zal de Overeenkomst ingevolge punt 1 van de algemene bepalingen voor de Nederlandse Antillen en Aruba gelden.

J. GEGEVENS

Van het op 24 maart 1983 te Cartagena de Indias tot stand gekomen Verdrag inzake de bescherming en ontwikkeling van het mariene milieu in het Caraïbisch gebied en het Protocol betreffende samenwerking ter  bestrijding van olielozingen in het Caraïbisch gebied zijn de Engelse en Franse tekst, alsmede de vertaling, geplaatst in Trb. 1983, 152; zie ook Trb. 1986, 195.

Uitgegeven de negenentwintigste maart 1995

De Minister van Buitenlandse Zaken a.i.,

W. KOK

Bron: Tractatenblad, Jaargang 1995, nr. 86.

Reacties zijn gesloten