WILLEMSTAD – Curaçao wil verder met zijn raffinaderij Isla. De regering Asjes heeft de knoop doorgehakt en kreeg daarvoor deze week de steun van het hele parlement. Wie verder kijkt dan de unanimiteit van de Curaçaose Staten weet dat de angst opnieuw regeert. Curaçao is weer te laat.
Het eiland staat net als in 1985 voor een onmogelijke keuze. Toen, gedwongen door het plotselinge vertrek van Shell, accepteerde de regering van Maria Liberia Peeters de gouden-gulden-verkoop deal van deze oliemultinational. Dat het daarmee een kat in de zak kocht, wist Maria wel; ze heeft het me ooit persoonlijk toevertrouwd. “Maar”, zo zei ze: “Ik stond met mijn rug tegen de muur, Curaçao stond met de rug tegen de muur”. Het spookbeeld van tienduizenden werklozen is voor elke premier een onacceptabel vooruitzicht. De keuze was al gauw gemaakt.
Spookbeeld
De angst voor dit spookbeeld heeft de relatie met de nieuwe exploitant van de oude raffinaderij, het Venzolaanse staatsbedrijf PdVSA, vanaf 1985 tot aan nu bepaald. De relatie kenmerkte zich door een ongekende hands-off approach van alle regeringen sindsdien. Curaçao was zo bang om zo’n grote werkgever te verliezen, dat het geen dubbeltje belasting verlangde van de Venezolaanse oliegigant.
Het eiland accepteerde een schamele huur van 8 miljoen euro per jaar, maar durfde bovenal de raffinaderij geen enkele sanctie op te leggen om zich aan de toch al soepele milieunormering te houden. De hindervergunning met de absurd hoge toegestane overschrijdingwaarden werd door PdVSA nota bene zelf opgesteld. Om maar aan te geven hoe makkelijk het de Venezolanen werd gemaakt.
Naleving en handhaving
De angst om sancties op te leggen snijdt de Curaçaose regering (en bevolking!) nu lelijk in de hand. Had Curaçao vanaf 1993 de regie genomen en de milieunormen gehandhaaft, dan had de raffinaderij gewoon geïnvesteerd in onderhoud. Dan had het zonder morren toegezien op de lange-termijn-continuïteit van haar eigen operaties: gedwongen door een overheid die zijn eigen wetten en regels naleeft en handhaaft.
Nu is het te laat. Nieuwe normering blijven uit; er is ooit afgesproken dat Curaçao moet meebetalen aan de investeringen van haar eigen raffinaderij om de vervuiling van de olieraffinage onder nieuwe vergunningsnormen te houden. En dat geld heeft Curaçao niet. Om na 2019 door te kunnen gaan, moest er volgens deskundigen daarom al eind 2012 een nieuw investeerder gevonden zijn. Een investeerder die bereid is om tweeëneenhalf miljard euro te steken in de Isla. De knoop die nu is doorgehakt, had dus al lang moeten zijn doorgehakt.
Witte rook
Het is om die reden dat de regering Asjes niet alleen commissie A benoemt die die nieuwe investeerder gaat zoeken, maar ook een commissie B, die gaat onderzoeken welke alternatieven er zijn voor het gebied, wanneer de sterk vervuilde raffinaderij haar poorten in 2019 sluit. En ook daar zit voor het eiland een hoog prijskaartje aan vast. Sanering, zo is berekend, kost ongeveer 800 miljoen euro. Dat PdVSA dat ook mag afkopen voor een symbolische gulden, ligt niet voor de hand. Dat de Venezolaanse multinational helemaal niets betaalt wel…
De brede maatschappelijke discussie die regeringspartij PAIS zo graag wil, is leuk voor de kiezers, maar te laat voor de economie. Eén troost: volgens diezelfde deskundigen die opteren voor een modernisering met vreemd geld draagt de olieindustrie ‘maar’ voor 5,3 procent bij aan het Bruto Nationaal Product, schept de raffinaderij direct en indirect werk voor nog geen tweeduizend, voornamelijk Venzolaanse arbeiders en brengt het voor ongeveer tien procent vreemde valuta in het laatje.
Daar ligt de uitdaging voor commissie B, want dat commissie A met toepasselijke witte rook uit de schoorsteen komt, is na deze week echt niet groter geworden: Curaçao verloor de regie over de Isla al in 1985.
Bron: NOS