Het staat buiten kijf. Shell liet medio jaren 80 met het asfaltmeer een grote troep achter op Curaçao. Een kwalijke zaak, die SMOC daarom al tig keer onder de aandacht heeft gebracht van de Tweede Kamer. Volgens Premier Whiteman wil de Tweede Kamer, in haar zorgen over ondeugdelijk bestuur en schending van mensenrechten aangaande de Isla, echter geen kwaad woord over Shell horen, maar dat klopt niet. De feiten op een rij.
Op 29 oktober 1996 heeft de Tweede Kamer een motie van ChristenUnie en GroenLinks aangenomen. Hierin werd de Nederlandse regering o.a. verzocht om Shell over de brug te laten komen, zodat het asfaltmeer kon worden opgeruimd. Hiermee pleit SMOC de rol van Nederland bij de verkoop van de Isla geenszins vrij. Immers, de bestuurlijke potentie van een kleine overheid als die van Curaçao om überhaupt een groot petrochemisch complex te kunnen handhaven is nihil. In bestuurlijk Nederland werd dit beginjaren 70 al erkend. Hetgeen toentertijd heeft geleid tot de oprichting van de milieudienst DCMR –grote gemeenten als Rotterdam gaven toen hun complexe milieucontroletaken uit handen. Dat Curaçao dan toch bestuurlijk met de Isla werd opgescheept, met medewerking van Nederland, is dan ook weinig smaakvol te noemen. Recent kwam de Tweede Kamer hier op terug door op 13 oktober 2015 (eindelijk) een motie aan te nemen waarin werd voorgestaan dat ‘Nederland in relatie met Shell direct betrokken is geweest bij het ontstaan van deze [milieu] problematiek’. Dit heet fouten erkennen. Wie volgt?
Immers, in 2005 rapporteerde EcoRYS in opdracht van de Curaçaose overheid dat er jaarlijks minimaal 18 vroegtijdige doden zijn te betreuren en dat duizenden mensen een beroep moeten doen op de gezondheidszorg, vanwege de vervuilende uitstoot van de Isla (dit op kosten van de Curaçaose belastingbetaler!). Rapporten als deze laten de Staten van Curaçao gewoonweg koud, want nog nooit is de Isla bestuurlijk gehandhaafd door de Curaçaose regering. Dat terwijl in 2010 de rechter in hoger beroep stelde dat Isla, tegen betrekkelijk weinig jaarlijkse kosten ten opzichte van haar jaarwinsten, milieumaatregelen kan nemen om te voldoen aan de (slappe) milieuvergunning. Ondertussen verdwijnen de winsten, bij een alsmaar dalende bijdrage van de Isla aan het BNP, al jarenlang naar Venezuela en zijn de milieuoverlast en zorguitgaven voor Curaçao. Dit tij moet per direct worden gekeerd en de Tweede Kamer snapt dit, want los van het gebrek aan bestuurlijke potentie in dezen is er met het Curaçaose wegkijken van de Isla ook sprake van bestuurlijke onwil. Naar analogie van de Tweede Kamer past het de Staten van Curaçao daarom een motie in behandeling te nemen. Eentje waarin wordt erkend dat Curaçao bestuurlijk in gebreke is gebleven. Een goede tweede motie zou dan zijn om de Isla met (terugwerkende) kracht te gaan handhaven. Niet door haar per direct te sluiten, maar bijvoorbeeld in de vorm van een substantiële boete ter compensatie van de overlast en de torenhoge zorguitgaven die zij veroorzaakt. Welk Statenlid neemt in deze rechtstaat het initiatief voor deze moties?
Drs. Arjan Linthorst (bestuurslid SMOC)