Memorandum van SMOC: schending mensenrechten en ondeugdelijk bestuur

I Inleiding.

De Curaçaose overheid is al decennialang op de hoogte van de gevaarzettende mate van luchtverontreiniging en de gevolgen daarvan voor de gezondheid, in het gebied rond het Schottegat te Curaçao. Zij heeft al die jaren, ook na diverse malen door de rechter op haar falen te zijn gewezen, nagelaten ook maar enige (preventieve) maatregel te nemen.

Het Gemeenschappelijk Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba heeft in 2010, na belangenafweging, de onrechtmatigheidsgrens vastgesteld op 80 µg/m3. De door het Europese Hof gehanteerde WHO grens is 20 µg/m3,

Niet in dispuut is dat het in 2015 gemeten jaargemiddelde zwaveldioxide (SO2) gehalte 225 µg/m3 is (zie www.luchtmetingencuracao.org).

II Vonnissen

  1. Het Gemeenschappelijk Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba (GHvJ 12 januari 2010, ECLI:NL:OGHNAA:2010:BK9395).

Het Hof stelt in 2010 de onrechtmatigheid van uitstoot die meer bedraagt dan 80 µg/m3 vast.:

,,3.6 Het Hof heeft in zijn tussenvonnis van 30 oktober 2007 aannemelijk geoordeeld  (r.o. 6.4 en 6.10) dat benedenwinds de raffinaderij de jaargemiddelde grenswaarde voor zwaveldioxide van 80 µg/m3 – in ieder geval in de jaren voorafgaand aan deze procedure – door Isla tezamen met de andere emittenten stelselmatig en in gevaarzettende mate werd overschreden, dat Isla’s aandeel daarin zeer substantieel was en gedurende bepaalde jaren alleen reeds tot overschrijding van die grenswaarde leidde. Waar alleen reeds Isla’s bijdrage tot overschrijding van de jaargemiddelde grenswaarde voor zwaveldioxide van 80 µg/m3 leidde, kan Isla, mede gelet op de gezondheidsschade die overschrijding van die grenswaarde teweegbrengt, onrechtmatig handelen jegens de benedenwindse bewoners worden verweten.”

Ook heeft het Hof in dezelfde uitspraak de belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat de belangen van de bewoners zwaarder wegen dan economische belangen:

“ 3.11 Het GEA heeft een deskundigenbericht gelast teneinde een afweging te kunnen maken van de belangen van enerzijds de bewoners benedenwinds de raffinaderij bij staking door Isla van het toebrengen van gezondheidsschade en anderzijds de belangen van Isla en de maatschappelijke (economische)belangen. Uit de deskundigenberichten volgt dat de maatregelen die benodigd zijn om de uitstoot van lsla op een dusdanig niveau te brengen dat wordt voldaan aan de veroordeling zoals het Hof die thans toewijsbaar acht – en welke maatregelen Isla stelt inmiddels te nemen en te hebben genomen- voor Isla extra kosten met zich brengen van betrekkelijk geringe omvang en dat het voortbestaan van de raffinaderij daarmee naar het zich laat aanzien niet in het geding komt. Gelet hierop en gelet op de zwaarwegende belangen van SHZC c.s. bij voorkoming of beperking van gezondheidsschade dient de belangenafweging dan ook in het voordeel van SHZC c.s. uit te vallen.”

Het Hof verbiedt vervolgens Isla om meer dan 80 µg/m3 als jaargemiddelde bij te dragen aan concentratie van SO2 op leefniveau en legt daarbij als prikkel tot nakoming een dwangsom van NAf 75.000.000 (ca € 37.500.000) op aan Isla indien zij het verbod zou overtreden. Het Hof stelt met zoveel woorden ten overvloede ‘dat het Hof de dwangsom passend acht’.

  1. Het gerecht in Eerste Aanleg (KG 74136/2015)

In het Kortgeding vonnis van 16 november 2015 zijn slechts enkele aspecten van de vervuiling aan het oordeel van de (alleenzittende ) rechter voorgelegd:

  1. maatregelen om de acute ernstige hinder te beperken, en
  2. onderzoek en informatie naar gezondheidsrisico’s naar aanleiding van groene neerslag.

De rechter wees (geheel voorbijgaand aan het EVRM, een groot aantal vaststaande feiten, de onkunde en de omwil van de overheid) die vorderingen af, onder meer afgaande op toezeggingen van de Overheid. Echter, om aan die toezeggingen ten uitvoer te leggen is ondermeer een Milieudienst nodig om de vergunning te handhaven. Maar ondanks de door Nederland in het kader van het SEI ter beschikking gestelde fondsen, concludeerde PWC in 2011:

,,Er is onvoldoende capaciteit (kwantitatief/kwalitatief) binnen de dienst om toe te zien op naleving van de vergunningen. De hindervergunningen voor grote industrieën zijn niet concreet genoeg. Er is herziening nodig.”

De Algemene Rekenkamer Curaçao rapporteerde onlangs nog steeds dat er de facto geen Milieudienst bestaat.

De rechter overwoog ook dat de Overheid op korte termijn opdracht zou verlenen tot aanvullend onderzoek naar de groene aanslag (kosten € 27.000) en dat het resultaat medio januari 2016 beschikbaar zou zijn. Voor zover bekend is tot op heden, de opdracht (naar zeggen om financiële redenen) nog niet gegeven.

Kortom, dit vonnis maakt duidelijk dat zelfs de toezeggingen en opgewekte verwachtingen vastgelegd in een rechterlijk vonnis ter zijde worden gelegd. De acute hinder bestaat nog steeds, neemt zelfs in schrikbarende mate toe, en er is geen zicht op verlichting op korte of middellange termijn, en over de gevolgen van de groene aanslag tasten tienduizenden mensen nog steeds in het duister. Ondertussen heeft de Isla nimmer een bestuurlijke boete gekregen en wordt zij simpelweg niet gehandhaafd.

II EVRM

Dit handelen van de Curaçaose overheid druist in tegen artikel 2, artikel 8 en artikel 10 EVRM.

Artikel 2 EVRM garandeert het recht op leven. Dit betreft een absoluut recht in het kader waarvan de overheid geen discretionaire bevoegdheid (“margin of appreciation”) toekomt. Het recht op leven bevat de positieve verplichting voor de overheid om het leven van burgers te beschermen in specifiek op het gebeid van de volksgezondheid en ten aanzien van gevaarlijke activiteiten (EHRM 1 maart 2005, no. 69869/01, AB 2006, 274, Bone t. Frankrijk). De overheid dient de meest elementaire veiligheidsmaatregelen te treffen (EHRM 15 december 2009, nr. 4314/02, AB 2010, 292,Kalender. t. Turkije). Zie ook de recente zaak Kolyandenko (EHRM 28 februari 2012, AB 2012, 314) die overeenkomsten met de situatie op Curaçao vertoont, waarin een schending van het recht op leven is aangenomen.

Uit artikel 2 EVRM vloeit ook de verplichting voort om niet alleen wetgeving en bestuurlijke condities in het leven te roepen om bedreigingen van het recht op leven tegen te gaan, maar ook om preventieve operationele maatregelen te nemen om personen te beschermen wier leven gevaar loopt door (criminele) daden van andere personen (EHRM 7 oktober 2010, Appl.nr. 12773/03, Pankov t Bulgarije en EHRM 11 april 2011, Appl.nr. 25732/05 Krivova t Oekraïne).

Artikel 8 EVRM beschermt het recht op lichamelijke en geestelijke integriteit en het recht op eerbiediging van de woning en de positieve verplichting van de overheid om haar burgers te beschermen tegen milieu- en gezondheidsrisico’s. Hoewel de overheid bij de toepassing van dit verdragsartikel enige “margin of appreciation” toekomt, neemt de mate van beleids- en beoordelingsvrijheid sterk af wanneer de belangenaantasting groter is. In een reeks van uitspraken komt het EHRM op basis van dit artikel telkens tot het oordeel dat een eventueel economisch belang niet opweegt tegen het recht op eerbiediging van woning en het recht op eerbiediging van de lichamelijke en geestelijke integriteit (EHRM 2 november 2006, AB 2008, 23, Giacomelli t. Italië). Het EHRM heeft nadrukkelijk geoordeeld dat dit recht op wonen onder meer bescherming biedt tegen geluidsoverlast, stank of uitstoot van gevaarlijke stoffen. Ook houdt artikel 8 het voorzorgsbeginsel in (EHRM 27 januari 2009, AB 2009, 285, Tatar t. Roemenië). Het beginsel maakt dat de overheid zich niet kan verschuilen achter de stelling dat zij niet weet in hoeverre de huidige groene aanslag en andere milieuvervuiling schadelijk is voor de gezondheid van de burgers.

Artikel 10 EVRM slaat op de vrijheid van meningsuiting. Deze omvat niet alleen de vrijheid om een mening te koesteren maar ook de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken en het recht om door de overheid te worden geïnformeerd over milieugevaarlijke situaties (EHRM 19 februari 1998, Appl.nr. 116/1996/735/932, Guerra. t. Italië). De Curaçaose overheid schendt dit recht momenteel, omdat zij geen enkele informatie aan haar inwoners geeft over de overschrijding van milieunormen, terwijl daar alle reden toe is. Het EHRM hanteert bij de beoordeling van de vraag of de luchtkwaliteit in overeenstemming is met de hiervoor geschetste mensenrechten voor de immissie van SO2 normen van de World Health Organization (“WHO”). Isla zit daar stelselmatig ver boven (20 µg/m3 WHO norm vs 225 µg/m3 officiële meting te Curaçao in 2015). Uit een rapport van Ecorys uit 2005, dat door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie wordt aangehaald, blijkt dat er jaarlijks minimaal achttien vroegtijdige doden zijn te betreuren als gevolg van de uitstoot van de Isla en duizenden mensen extra een beroep doen op de gezondheidszorg (GHvJ 30 oktober 2007, ECLI:NL:OGHNAA:2007:BJ7611).

IV Conclusie: de Curaçaose overheid handelt in strijd met rechterlijke vonnissen en het EVRM.

Reacties zijn gesloten